Taalwet: Van Wetstratees tot Geensiaans

Koen Geens. Foto (c) Annika Haas, Flickr.com / EU2017EE Estonian Presidency, CC BY 2.0

Na het Wetstratees, Stevaertiaans en Dehaenees is er het Geensiaans. Zeg alles op een plechtige toon en gebruik zoveel mogelijk moeilijke woorden. Zij die begrijpen wat hij bedoelt, horen het volgende: “V&W heeft gelijk, we hebben ons lelijk vergist met de aanpassing van de taalwet. We gaan nu ons knoeiwerk proberen herstellen. Wat dom dat we dit niet hebben gezien vooraleer de wet te stemmen op 17 mei 2018 …”

Vele jaren geleden schreef Wetstraat-journalist Bert Bultinck een boekje over Wetstratees of het geheimtaaltje van de Wetstraat (Naar de burger toe. Wetstratees, 2004). Het is een grappig en tegelijk zeer informatief boekje.

Soms duiken er tijdelijke dialecten op van het Wetstratees. Toen Bultinck zijn boek schreef was bijvoorbeeld het Stevaertiaans in trek. Hij beschrijft deze taalvariant als: ‘een gevleugelde uitspraak … die uitblinkt in begrijpelijkheid en bondigheid’. Ook het Decrooïsme krijgt een definitie: ‘het hele spitsvondige, meanderende, vaak moeilijk te volgen taalgebruik’. Het Dehaenees wordt beschreven onder het trefwoord ‘loodgieter’: ‘met compromissen, toegevingen, compensaties en bochtenwerk zijn resultaat bereiken’.

Enkel ingewijden begrijpen het Geensiaans

Er is veel water door de Schelde gevloeid sedert Bultinck zijn boek schreef in 2004. In 2013 hebben Wetstraat-antropologen een academische variant van het Wetstratees ontdekt, namelijk het Geensiaans. Enkel ingewijden begrijpen het Geensiaans. Nog minder bewoners van de Wetstraat spreken deze moeilijke taal. Het Geensiaans beantwoordt aan enkele nauwkeurige regels. Leg de zaken heel gewichtig uit. Gebruik zoveel mogelijk moeilijke woorden, liefst met een juridische bijklank. Citeer wetsartikels bij de vleet. Plaats vervolgens deze woorden en wetsartikels in nauwelijks begrijpbare zinnen met vele tussenzinnen. Zeg alles op een plechtige, welhaast ceremoniële toon en getuig van Bijbelse vastheid. Maar vooral, laat niet blijken wat je echt wil zeggen.

In een opiniestuk op Knack.be hebben we uitgelegd dat de recente wijzigingen van de taalwet in gerechtszaken een regelrechte ramp zijn. Voortaan mag de rechter een schending van de taalwet niet meer ambtshalve inroepen, maar moet een procespartij dit doen. Bovendien mag de rechter de nietigheid nog enkel uitspreken indien die procespartij belangenschade aantoont. In het opiniestuk geven we twee concrete voorbeelden: “Een Franstalige uit Halle-Vilvoorde kan een andere Franstalige rechtstreeks dagvaarden voor een Franstalige rechtbank. Dit is in strijd met de taalwet, maar de rechter mag het niet ambtshalve inroepen, de Franstalige verweerder zal het niet inroepen en doet hij het om god weet welke reden toch, dan is er geen belangenschade. Sterker nog: een Franstalige dagvaardt een Vlaming uit Halle-Vilvoorde in het Frans voor een Franstalige rechtbank. De Vlaamse inwoner kan zich beroepen op de taalwet in gerechtszaken. Maar dit zal in sommige gevallen tevergeefs zijn. Stel bijvoorbeeld dat deze Vlaming een professor is verbonden aan een Franstalige universiteit, dan kan de rechter oordelen dat er geen belangenschade is omdat de verweerder de Franse taal beheerst. En de rechter die hierover zal oordelen is een Franstalige rechter. Vertrouwenwekkend is deze regeling alvast niet.”

De minister van Justitie wordt hierover ondervraagd in de Commissie voor de Justitie en antwoordt in het allerbeste Geensiaans:

“De wet van 25 mei 2018 voegt daarbij nog het mogelijke bevel tot herstel door de rechter van de eventuele belangenschade toe, zie artikel 861, tweede lid Gerechtelijk Wetboek.

Op het onderdeel van uw tweede vraag over een mogelijk misschien wat theoretisch scenario kan ik u antwoorden dat het evident is dat het voorgespiegelde scenario waarbij een eiser moedwillig in de verkeerde taal dagvaardt of conclusie neemt en rekent op de medeplichtigheid van de verweerder om dit te laten passeren – lees niet te protesteren en de rechter op die manier te verplichten te doen alsof zijn neus bloedt en het geschil alsnog te beslechten – uitgaat van kwade trouw en overigens onrealistisch is. Partijen die hun proces willen winnen zullen een dergelijk gebrek aan respect voor de rechtbank niet durven opbrengen. Zij zouden zich overigens allicht schuldig maken aan misbruik dat krachtens artikel 780bis van het Gerechtelijk Wetboek met een burgerlijke boete kan worden beteugeld. De rechter zowel als de griffier, zelfs als zij meertalig zijn, hebben er immers evenveel belang bij als de verweerder om in de juiste proceduretaal te worden aangesproken.

Dit neemt niet weg dat dit weliswaar irrealistische scenario louter theoretisch denkbaar is op grond van een restrictieve interpretatie van artikel 861, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek. Ook al heeft het daar verwoorde adagium “pas de nullité sans grief” uiteraard een ruimere draagwijdte, in die bepaling wordt de belangenschade tekstueel beperkt tot schade aan de belangen van de partij die de exceptie opwerpt. A contrario geldt dat dus niet voor de belangen van de andere betrokkenen bij de procedure. Vervolgens geven zowel de woorden “die de exceptie opwerpt” als de afschaffing van de absolute nietigheden die de rechter tot ambtshalve ingrijpen verplichtten de indruk dat de rechter bij gebrek aan protest van minstens een van de partijen machteloos is en dus evenmin de benadeling van zijn eigen belangen kan verhelpen of, ruimer nog, kan verhinderen dat een vormfout de rechtsbedeling in het gedrang brengt.

Omdat ik vrees dat in die interpretatie zal worden volhard lijkt het mij aangewezen om dit theoretisch scenario te remediëren en zal ik een wetgevend initiatief nemen. Ik kom er zo dadelijk op terug.

Uw zesde vraag luidde of een reparatiewet eventueel meer duidelijkheid kan brengen. Dat spreekt vanzelf. Indien wordt gevreesd dat zal worden volhard in het beschreven irrealistische scenario, dat overigens misbruik van procesrecht uitmaakt – ik vrees dat ook –, zal het volstaan artikelen 861 en 864 van het Gerechtelijk Wetboek te preciseren, teneinde geen enkele twijfel over het ambtshalve ingrijpen van de rechter te laten bestaan als de rechtsbedeling in het gedrang wordt gebracht.”

V&W heeft gelijk, we hebben ons lelijk vergist met de aanpassing van de taalwet

Laten we dit Geensiaans nu even vertalen in gewone mensentaal: “V&W heeft gelijk, we hebben ons lelijk vergist met de aanpassing van de taalwet. We hadden het beter bij het oude gelaten. We gaan nu dan maar een ‘reparatiewet’ stemmen en zo trachten ons knoeiwerk te herstellen. Wat dom dat we dit niet hebben gezien vooraleer de wet te stemmen op 17 mei 2018.”

Tja, berouw komt altijd na de zonde …