De Vlaamse ziekte: doen we wat we zelf doen ook beter?

Woensdag wordt het boek van Peter Reekmans ‘De Vlaamse ziekte’ voorgesteld. Lees hier alvast het voorwoord van Hendrik Vuye, zo ken je meteen het V&W-standpunt hierover. Bedenkingen over graaicultuur, particratie, spindoctors, … Vlaanderen kan beter en moet ook beter.

Peter Reekmans werd tijdens de vorige legislatuur uitgeroepen tot het meest actieve Vlaams Parlementslid. Van 2009 tot 2014 nam hij 1992 initiatieven, gemiddeld 35 per maand. Wie Peter kent, zal niet verwonderd opkijken. Mocht er ooit een prijs komen voor de meest actieve burgemeester, dan is Peter zeker de te kloppen man.

In 2016 publiceerde hij Dorpstraat-Wetstraat. Pleidooi voor een beter beleid. Een jaar later recidiveert hij met De Vlaamse ziekte. Een bezige bij, die Peter Reekmans.

De graaicultuur

De graaicultuur, het is een modewoord geworden. Maar het is veel meer dan dat. Het is een valkuil waar politici makkelijk intuimelen. Het oorspronkelijke idealisme, verwordt tot ‘Realpolitik’. Wie als nieuweling in de Kamer komt, kent de mallemolen van de mandaten niet. Je weet niet wat een parlementsvoorzitter exact verdient, nog minder wat een fractieleider krijgt of een lid van het bureau van de Kamer. Meer nog, zelfs al ben je al jaren professor staatsrecht, ook dan weet je het niet. Misschien omdat dit professoren niet echt interesseert. Toen ik tijdens de 541 dagen durende onderhandelingen na de verkiezingen van 2010 ben opgetreden als expert voor een politieke partij, heb ik dat gratis gedaan. Ik deed het uit overtuiging. Pas vele jaren later ben ik tot het besef gekomen dat ik waarschijnlijk de enige was die daar gratis rondliep.

Er is ook een ander element. Tot voor kort waren deze gegevens niet – of nauwelijks – publiek. Ik herinner me dat rond de eeuwwende een ijverige assistente bij het parlement de gegevens opvroeg over parlementaire vergoedingen. Ze ving bot. Intussen zijn de tijden veranderd. Het Vlaams Parlement publiceert de gegevens op zijn webstek. De Kamer doet dat nog altijd niet. Om dan maar te zwijgen over het verborgene: de intercommunales en aanverwante structuren. Dit is pas een ondoorzichtig kluwen. En, het is gewild ondoorzichtig, laat daar geen misverstand over bestaan. Net over deze intercommunales levert Reekmans een sterk staaltje van ‘onderzoeks-politiek’. Hij doet dat al jaren. Hij is het die als Vlaams Parlementslid (2009-’14) de kat de bel heeft aangebonden.

Maar het is veel meer dan dat. Mijn fractiegenote Veerle Wouters omschrijft het in Humo (30 juni 2017) als een ‘ingebakken cultuur’, waarvan veel verkozenen zich niet realiseren dat er iets niet klopt. Nooit op haar mondje gevallen voegt ze er aan toe: ‘Het is een ons kent ons-wereldje, meestal bevolkt door mensen die beloond moeten worden voor bewezen diensten, regelaars in de buurt van de partijtop, mensen die te veel weten en stilgehouden moeten worden’. ‘Je hebt een tweedeling in het politieke personeel: mensen met heel veel mandaten en mensen die er haast geen hebben’. Dat is een scherpe, maar juiste analyse.

De graaicultuur is een wezenlijk onderdeel van de particratie

Zo ontstaat het netwerk van de ‘beslissers’. Jean-Marie Dedecker omschrijft de particratie op Knack.be als ‘Een fenomeen waarbij een groepje – op zich zeer bekwame mensen – zichzelf verkeerde dingen aanpraten’.

Wie in de politiek stapt wordt makkelijk slachtoffer van een vervreemdingsproces. Je komt terecht in een nieuw milieu en het gevaar dreigt dat je de regels van dat milieu al snel normaal vindt. Peter Reekmans schrijft in zijn boek dat hij zich als parlementslid ooit de vraag heeft gesteld of hij ook wereldvreemd zou worden als hij te lang in de Wetstraat vertoeft. Ik begrijp die vraag ten volle. Dit is geen fenomeen eigen aan het politieke milieu. Ook in het academische milieu is het voor jonge docenten makkelijker en veiliger om zich te conformeren. Maar het fenomeen speelt wel veel sterker in het politieke milieu dan elders. Wie zich niet conformeert is een nestbevuiler. Wie zich niet conformeert, verliest zijn verkiesbare plaats of zijn mandaat. Hoe eigenaardig dit ook klinkt, het politieke milieu verdraagt het politieke debat niet. Wanneer een partijvoorzitter zegt dat het debat intern moet worden gevoerd, dan zegt hij eigenlijk: ‘hou je mond’. Interne democratie is vreemd aan de politieke partijen. Jean-Marie Dedecker omschrijft het treffend: ‘Daarenboven wordt samenhorigheid in een politieke partij onderworpen aan slaafse volgzaamheid en kritiek op de voorzitter wordt majesteitsschennis’.

Vrijheid heeft een hoge prijs in de politiek. Dedecker, Wouters en ikzelf hebben het aan den lijve ondervonden. Ook Peter Reekmans heeft zijn deel gehad. Men zal van ons geen woord van beklag horen, voor ons heeft vrijheid geen prijs. Wat we er wel hebben aan overgehouden, is een verbeten gedrevenheid om te breken met de uitwassen van de particratie. Partijen bedienen zich overal: in de parlementen, in de lokale besturen, in de raden van bestuur, in de intercommunales, … Bovendien graaien ze jaarlijks nog eens 70 miljoen euro uit de staatskas, bij wijze van partijfinanciering. De democratie heeft een prijs, zegt men dan. Inderdaad, in Nederland bedraagt de partijfinanciering 16,5 miljoen euro. Het kan dus anders.

De vier traditionele partijen + Groen

De vier traditionele partijen hebben allemaal boter op het hoofd, wat overduidelijk blijkt uit het boek van Peter Reekmans. cd&v, sp.a, Open Vld en n-va zijn in hetzelfde bedje ziek. n-va belooft verandering, maar maakt sedert de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 een zelden geziene inhaalbeweging. Ze komt uitgebreid aan bod in het boek. De ‘verandering’ heeft een zure nasmaak. Maar ook Groen doet duchtig mee. Groen, schrijft Reekmans, is bijzonder goed in het oppositie voeren tegen intercommunales waar de partij in de oppositie zit. In steden en gemeenten waar Groen mee beleid voert, hoor je dan weer geen kritiek. ‘Groentjes’ zijn de Groenen dus ook weer niet.

‘Groentjes’ zijn de Groenen echt niet

De verdediging van de graaiers is lachwekkend en compleet wereldvreemd. ‘Ik werk daar hard voor’, stellen de mandatenkampioenen. Maar dat is het punt niet. Het punt is wel dat ze daar niet zitten omwille van hun kwaliteiten, maar wel omdat ze partijpoliticus zijn. Zonder steun van een partij geraak je niet aan zo’n postje. Zonder onderdanigheid aan een partij, blijf je niet op zo’n postje.

Dit is iets helemaal anders dan een ondernemer, zelfstandige, dokter, advocaat, hoogleraar, leraar, … die aan politiek doet. Die heeft zijn job zelf verdiend, niet gekregen van de partij. Een politicus blijft, zoals wijlen Hugo Schiltz (VU) het altijd stelde, best financieel onafhankelijk van zijn partij. ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’, geldt ook in de politiek. De mandatenkampioenen zijn de trouwste soldaten van het partijleger. Zij zijn de dienaren van de particratie.

Reekmans toont ook aan dat de energiefactuur een verkapt aanslagbiljet is. Hij verhaalt hoe men via intercommunales de gemeentelijke rekeningen in orde brengt. Dit is echter niet meer dan het doorschuiven van de factuur naar de burger. En het is een hoge factuur. Reekmans stelt bijvoorbeeld dat de afvalophaling en verwerking in zijn gemeente Glabbeek minimaal 15% goedkoper zou zijn, mocht hij beroep doen op een privaat bedrijf in plaats van op een intercommunale. Het containerpark zou zelfs 20% tot 25% goedkoper kunnen. Alleen hebben de intercommunales zich ingedekt met langlopende contracten.

De praatjesmakers van de Wetstraat

Een boek als dit is niet zonder gevaar. Dat weet de auteur ook. Er bestaat namelijk een makkelijke techniek om een boek onderuit te halen, de methode van ‘de Keizer’. Wanneer de journalisten Wim Van den Eynde en Luc Pauwels in 2012 hun boek De keizer van Oostende publiceerden, hebben we deze verdedigingstechniek aan het werk gezien. Er staan 65 fouten in het boek, verklaart de hoofdrolspeler. Hij wijst op een aantal details. De toon is evenwel gezet. De Wetstraatpers maakt het boek af. Auteurs en uitgever zijn op achtervolgen aangewezen. Drie jaar later verschijnt wel een artikel in P-Magazine met als titel: ‘Hoe het boek gelijk kreeg over de Keizer van Oostende’.

De spindoctors zullen zich op het boek van Reekmans storten. Zij zijn de praatjesmakers van de Wetstraat, de aasgieren van de waarheid. Het is de erfenis die Noël Slangen heeft achtergelaten in de Wetstraat. Hij was de getalenteerde praatjesverkoper van Guy Verhofstadt. Maar ook hier is veel veranderd sedert Slangen. Nu worden de spindoctors ijverig ondersteund door een huurlingenleger van Twitter-trollen en Facebook-piraten. Peter Reekmans mag zich verwachten aan zo’n georkestreerde aanval, want hij trapt op veel gevoelige tenen.

Partijapparaten zijn oorlogsmachines, betaald door de belastingbetaler, die vernietigend kunnen uithalen. Op de inhoud gaat men zelden in, een welgeplaatste oneliner volstaat.

Ik las deze vakantie in een interview met politicoloog Carl Devos (UGent) dat men in België voor een bepaald partijvoorzitter veel ‘ontzag’ heeft, omdat hij ‘zo vernietigend kan uithalen’. Ik verbaas me over de woordkeuze. Ontzag betekent voor mij ‘waardering’, ‘bewondering’, ‘respect’, ‘eerbied, ‘achting’, … Wie ‘ontzag’ heeft voor de vernietigende krachten van de partijapparaten, die blijft bevend van angst in een hoekje zitten. ‘Angst’, dat is het juiste woord, niet ‘ontzag’. Gelukkig kent Peter Reekmans geen angst.

De spindoctors van de Wetstraat zullen het boek van Peter Reekmans uitpluizen, zin per zin, woord per woord, cijfer per cijfer. Ze zullen een van hun beruchte debatfiches opstellen, die politici uitentreuren zullen afdreunen. Wedden dat een van de slagzinnen zal zijn: ‘we moeten wel deelnemen om het systeem van binnenuit te veranderen’? Overigens, zoals Reekmans terecht stelt is het ministerambt van Binnenlands Bestuur al sinds 2009 in handen van de ‘kracht van verandering’. Alleen hebben we nog niet echt veel gezien van die ‘verandering’. Reekmans is zelfs ronduit vernietigend over de recente hervormingsplannen van de Vlaamse regering. Ze dienen enkel om de Vlaming te sussen, schrijft hij.

Peter Reekmans zal beschuldigd worden van ‘antipolitiek’. Men zal stellen dat hij een ‘nestbevuiler’ is, een ‘stielbederver’. Zelfs een bedachtzaam man als Vlaams minister-president Geert Bourgeois (n-va) stelt dat politici die beweren dat het systeem rot is de democratie uithollen. Onzin. Zo’n uitspraak is niet meer dan een reflex van zelfverdediging uit pure onmacht. Reekmans doet niet alleen aan ‘onderzoekspolitiek’ door het kluwen aan structuren in kaart te brengen. In het afsluitend hoofdstuk doet de auteur heel concrete voorstellen. In plaats van gratuite beschuldigingen te uiten zou men beter deze voorstellen ernstig nemen. Ze kunnen de aanzet zijn tot een groot politiek en maatschappelijk debat over de toekomst.

John Crombez trekt nu het boetekleed aan, maar zijn partij ligt mee aan de basis van de graaicultuur

Mochten de vier traditionele partijen nog een beetje eergevoel hebben, dan zwijgen ze en trekken ze het boetekleed aan. John Crombez, de partijvoorzitter van sp.a doet dit, maar zijn partij ontsnapt niet aan het fenomeen van de graaiers. En zelf ontsnapt hij niet aan de particratie. Ook Crombez denkt dat de oplossing ligt in een Belgisch compromis. Laat de partijvoorzitters samenzitten en dit oplossen, stelt hij. Dat lijkt op de ‘junta van de partijvoorzitters’, zij die hun plannen met de ‘karwats’ door het parlement jagen, om hier even Hugo Schiltz (VU) te parafraseren. Dit is de oeroude Belgische cultuur, de kanker van de particratie. Zo zal er nooit politieke vernieuwing komen. Toch wens ik John Crombez alle succes toe. Hij durft tenminste zijn nek uit te steken. De ontkenningsfase heeft hij achter zich gelaten.

Intussen zijn de spindoctors al volop aan het werk. Het is nog maar eens de schuld van ‘de sossen’. Meer nog, het is de ‘Waalse ziekte’ volgens minister van Binnenlands Bestuur Liesbeth Homans (n-va). Goed gevonden van de spindoctors. Het bekt toch zo goed: ‘de Waalse ziekte’, daar hebben ‘wij Vlamingen’ niets mee te maken. Er is ook een ‘Waalse ziekte’ en een ‘Brusselse ziekte’, dit kan men niet ontkennen. Reekmans schrijft echter dat waar de distributiekosten voor energie de laatste jaren in Wallonië stegen met 40% en in Brussel met 20%, ze in Vlaanderen stegen met 152%. Wie is hier het meest ziek? We zouden beter eens op werkbezoek gaan in Wallonië, suggereert Reekmans. Niet ten onrechte, het nieuwe Waalse regeerakkoord schrapt de nutteloze provincies. In Vlaanderen beperkt de kracht van verandering zich tot een halfslachtige hervorming, die dan wel door de praatjesmakers wordt verkocht als ‘de grote verandering’. Of je weet wel, ‘we moeten compromissen sluiten’ en ‘de anderen willen niet’. Toch eigenaardig dat men er in Wallonië wel in slaagt.

De Vlaamse of de Belgische ziekte?

Peter Reekmans heeft het over de ‘Vlaamse ziekte’. In oorsprong is het een ‘Belgische ziekte’. Vlaanderen heeft deze ziekte gewoon overgenomen van België. Vanaf 1970 krijgt Vlaanderen een eigen parlement: eerst de Cultuurraad, dan de Vlaamse Raad en ten slotte het Vlaams Parlement. Maar dit parlement werkt op nagenoeg dezelfde wijze als de Kamer. Wat we zelf doen, doen we niet altijd beter. Het is niet makkelijk dit fenomeen te duiden. Waarschijnlijk heeft het feit dat het Vlaams Parlement tussen 1970 en de verkiezingen van 1995 een dubbelmandaat heeft gekend hierin een belangrijke rol gespeeld. Het waren de Vlaamse federale parlementsleden die zetelden in het Vlaams Parlement. Ze hebben de ziektekiemen van de Belgische ziekte meegebracht naar Vlaanderen. Ook het feit dat alle partijen zowel op federaal als op Vlaams niveau vertegenwoordigd zijn, zorgt voor eenzelfde politieke cultuur in Vlaanderen en België. Vlaanderen heeft het zogenaamde PS-model gewoon overgenomen.

De Belgische ziekte is al oud. Reekmans verwijst naar een interview van de socialistische minister Rik Boel in Knack van 15 februari 1978. Boel vertelt er dat hij bij amper de helft van de intercommunales kon ontdekken wat de grootte is van de zitpenningen, wedden en representatiekosten.

1978, het is een mythisch jaar. Dat jaar wordt het Egmontpact ten grave gedragen. Klassiek stelt men dat dit pact is afgevoerd omwille van de slechte regeling voor Brussel en de Vlaamse Rand. Soms leest men dat de machtsstrijd tussen Wilfried Martens en Leo Tindemans het pact heeft gekelderd. Bij de voorbereiding van een boek over de communautaire strijd in België – een project van lange adem – zijn Veerle Wouters en ikzelf op een andere verklaring gestoten. Het belangrijkste element dat leidt tot de onthoofding van het Egmontpact heeft te maken met de provincies en de intercom- munales. De provincies en de intercommunales zijn op dat moment traditionele machtsbasissen van de CVP . In de politiek gaat het om macht, een machtsbasis bouwt men niet af. Door de provincieraden af te schaffen en de proportionele vertegenwoordiging in te voeren in de subgewesten – die de taken van intercommunales overnemen – wordt de machtskern van de CVP ontmanteld. Daarom worden volgens Volksunie-voorzitter Hugo Schiltz de Kamer- en Senaatsfractie van CVP gemobiliseerd om Egmont te kelderen. Ook Jean-Luc Dehaene (cd&v) zal vele jaren na de teloorgang van het pact schrijven dat de hervorming van de Senaat en de afschaffing van de provincies voor veel weerstand zorgt. Dit toont aan dat provincies en intercommunales taaie tantes zijn. We zijn nu 40 jaar later. In tegenstelling tot wat men vaak denkt is het Egmontpact nooit echt afgevoerd. Belangrijke delen van het pact werden gerealiseerd bij de lange reeks staatshervormingen die volgen. Maar de overlevers zijn: de provincies en de intercommunales.

Wij zullen moeten bewijzen dat wij wat we zelf doen, beter doen (Gaston Geens)

Peter Reekmans heeft een punt wanneer hij dit vandaag – we zijn 2017 – omschrijft als de ‘Vlaamse ziekte’. De staatshervormingen moesten zorgen voor een beter staatsbestel. Is dit wel altijd het geval? ‘Wat we zelf doen, doen we beter’, wordt vaak gesteld. De woorden worden toegeschreven aan Gaston Geens (1931-2002), de eerste minister-president van Vlaanderen. Maar dit klopt niet. Geens heeft iets anders gezegd: ‘Wij zullen moeten bewijzen dat wij wat we zelf doen, beter doen’. Inderdaad, we zullen het moeten bewijzen.

Ik geloof niet in België. Politieke vernieuwing op Belgisch niveau is niet haalbaar. België werkt niet, want er bestaat geen Belgische democratie. Een vergrendeld land is geen democratie. Vlaanderen en Wallonië stemmen ook anders. Dit is niet nieuw. Wanneer België met de grondwetsherziening van 1893 een begin van democratie wordt door de invoering van het algemeen meervoudig mannenstemrecht, blijkt dit meteen. Bij de verkiezingen van 1894 stemmen Vlamingen en Walen radicaal verschillend. Net om die reden zal de Waalse dichter Albert Mockel in 1897 pleiten voor een confederaal model. Hij vraagt een ‘séparation administrative complète’ van Vlaanderen en Wallonië, elk met een eigen parlement. Hij haalt twee redenen aan. Wallonië en Vlaanderen stemmen volledig verschillend. In Vlaanderen is er een meerderheid ‘ultra-conservateur et catholique’, Wallonië is liberaal en socialistisch. Tegelijk wijst hij op het verschillend economisch weefsel. Vlaanderen is in die tijd ruraal, terwijl Wallonië geïndustrialiseerd is. De tekst van Mockel is gedateerd, maar de essentie is gebleven: Vlaanderen en Wallonië stemmen anders en het economisch weefsel is verschillend. Net daarom zal België niet lukken.

Ik denk dat een andere politiek in Vlaanderen wel mogelijk is. Maar, dat bewijs moet nog steeds geleverd worden. Het zal niet volstaan om België uit te kleden met een definitieve staatshervorming. We zullen ook Vlaanderen helemaal anders moeten aankleden. Belgische staatshervormingen volstaan niet, er zal ook een Vlaamse staatsvorming moeten komen. We moeten bewijzen dat wat we zelf doen, ook beter doen. Ook dit is een les die de lezer van het boek van Peter Reekmans zal onthouden.